LANPING 兰坪
Lanping is de hoofdplaats van het Lanping Bai & Pumi Autonome District (兰坪白族普米族自治县, Lanping Baizu Pumizu Zizhixian) in Nujiang in Yunnan. In Lanping stroomt de Jinping-rivier in de Lijiang-rivier. De hoogte is zo’n 2600 meter. Het landschap in de omgeving is fraai en u kunt er kennismaken met de cultuur van de minderheden, in het bijzonder de Pumi.
Lanping ligt ten zuidwesten (175 km, 3 uur rijden) van Lijiang en ten noordwesten (204 km, 3-4 uur rijden) van Dali. Van Lanping is 93 km zuidwaarts naar Nuodeng (Yunlong).
Jinji Tempel
De boeddhistische Jinji (‘Gouden Haan’) Tempel (金鸡寺) in Lanping dateert uit 1810, maar is in 1907 herbouwd. Er zijn ook schrijnen en hallen gewijd aan daoïstische goden, zoals de Jade Keizer, maar het zijn vooral Guanyin (Godin van Genade) en de Maitreya (Boeddha van de Toekomst) die er worden vereerd. De tempel staat op de Jinjishan, op een platform boeven een klif. U heeft er een fraai uitzicht.
Pumi 普米
De Pumi zijn een van kleinere minderheidsvolkeren in China. Hun aantal is ongeveer 55.000, 20.000 in Sichuan en 35.000 in Yunnan, en dan vooral rond Lanping en Weixi. Ze zouden afkomstig zijn van het Tibetaanse Plateau en in de 7e eeuw zijn gem gireert naar Sichuan en in de 13e eeuw naar Yunnan. Daar vestigden ze zich als boeren, maar bleven jagen. Na 1956 werd bevorderd dat er terrassen werden aangelegd om de landbouw te stimuleren. Tegenwoordig is er ook mijnbouw (ijzer, bauxiet, zout) in het gebied en hebben wegen de dorpen verbonden met de buitenwereld.
De Pumi wonen in verspreide dorpen op de lagere berghellingen. Hun houten huizen hebben twee etages, beneden het vee, boven de mensen. Midden in de woonkamer brandt de haard. De Pumi verbouwen rijst, tarwe en haver en groenten als kool, wortels, aubergines en meloenen en ze houden schapen, varkens, koeien en kippen. De lokale specialiteit is ‘pipa-vlees’, gezouten varkensvlees met daaromheen varkenshuid en in de vorm van een pipa (muziekinstrument). Ze houden van roken en drinken (thee en alcohol).
De Pumi-vrouwen in Lanping dragen een groene, blauwe of witte blouse, met daar overheen een mouwloos vest, een broek en een geborduurde gordel. Ze dragen zilveren oorringen en armbanden. Sommige vrouwen hebben grote haardossen, met yak-haren extensies. De mannen dragen vaak een jas van geitenhuid of wol en een zwaard.
Voor 1949 woonden de Pumi in clan-dorpen, die ondergeschikt waren aan clanhoofden, vaak tevens landheren. De mensen moesten pacht betalen tot wel 50% van de oogst, maar er waren ook bergweiden die gemeen bezit waren van de dorpen. Het feodale systeem werd in 1952-56 ‘hervormd’. Het clan-dorp was de basis van het sociale systeem. Dat is deels nog zo, maar nu wonen in een dorp vaak families van meerdere clan-lijnen. Bezit wordt geërfd door de zonen en de jongste zoon blijft thuiswonen, ook om voor de ouders te zorgen. Het huwelijk was monogaam en ouders kozen de partner, bij voorkeur binnen de familie (neef en nicht) om het bezit te behouden, maar soms werd er ook tussen clans gehuwd. De huwbare leeftijden waren 15 voor vrouwen en 18 voor mannen.
De Pumi vieren het Nieuwjaar op de 15e dag van de 1e maanmaand, net als de Han-Chinezen. Er zijn ook lokale festivals, die worden gevierd rond kampvuren op de hellingen, waarbij wordt geofferd aan de Keukengod, gegeten en gedronken, gedanst en gezongen, en waar men de krachten meet in het boogschieten, worstelen en paardenraces.