DEHONG 德宏
De Dehong Dai-Jingpo Autonome Prefectuur (德宏傣族景颇族自治州) ligt in het westen van Yunnan aan de grens met Burma (Myanmar). Het is een bergachtig en dicht bebost gebied, dat tot 1956 behoorlijk gesloten was en waar buitenstaanders niet durfden te komen omdat veel mensen er ziek werden. Na 1960 werd de tropische ziekte bestreden en kwamen er bananenplantages, wegen en meer Han-Chinezen. Dehong is pas sinds 1990 deels open voor buitenlandse reizigers.
In de prefectuur (110 km2) wonen 1,2 miljoen mensen. Dehong heeft twee steden, Mangshi en Ruili, en drie districten. De bevolking bestaat voor de helft uit Han-Chinezen en voor de helft uit minderheden. De belangrijkste etnische minderheden in het gebied zijn Dai en Jingpo. Daarnaast wonen er Han, Lisu, Benglong en Achang.
MANGSHI 芒市
Mangshi is de hoofdstad van Dehong. In het Mangshi stadsdistrict wonen circa 390.000 mensen. Het is een regionaal centrum met veel winkels die zich richten op toeristen die op zoek zijn naar jade of kostbare stenen.
Menghuang Gouden Pagode
Op de Leiyangrang Berg bij het Pauw Meer, 5 km ten zuidoosten van de stad, staat de 73 meter hoge Menghuang Gouden Pagode (勐焕大金塔, Menghuanda Jiata).
Menbanaxi Tuin
In de botanische tuin, ten zuidoosten van Mangshi, vindt u allerlei soorten bijzondere bomen en planten.
Heihe Laopo
Heihe Laopo ligt hemelsbreed 25 km ten zuiden van Mangshi. Het is een plateau, een fraai en beschermd natuurgebied op 2.836 meter hoogte. Er is veel regenval en daardoor een grote verscheidenheid aan vegetatie en er leven diverse zeldzame dieren.
RUILI 瑞丽
De stad Ruilin ligt in het zuidwesten van Dehong, vlakbij de grens en aan de weg naar Burma. Het exotische plaatsje is de laatste decennia opgebloeid i.h.b. door de levendige grenshandel. Ruili is een centrum voor de handel in jade, kostbare stenen en juwelen. Die snelle ontwikkeling heeft ook een negatieve kant: er is veel handel in drugs en dat heeft de samenleving in Dehong behoorlijk ontwricht. Zie in dat verband ook de informatie hieronder over Prop Roots, een project om jonge Jingpo te helpen.
Dai Paleis Museum
De herbouw van het voormalige paleis van de Dai-vorst die over dit gebied heerste is een project om meer toeristen naar Ruili te trekken.
Jiele Gouden Pagodes
In het dorp Jiele, even ten oosten van Ruili en vlakbij de grensrivier, staan de 17 gouden pagodes. Ze zijn gesitueerd in een cirkel en van verschillende grootte en de top is bedekt met bladgoud.
Dorpsleven
De dorpen Hansha, Yinjing, Nansang en Jiele liggen rond Ruili. Hier worden voorzieningen getroffen om toeristen te laten kennismaken met het lokale rurale leven.
Shweli/Longchuan Brug
De stenen brug over de Longchuan Jiang (aan Burmese zijde Shweli-rivier geheten) is eind 1992 geopend. De brug markeert de snelle ontwikkeling van de relaties tussen China en Burma (officieel Myanmar). De handel betreft overigens niet alleen civiele goederen; China levert Burma via de brug ook veel wapens. De weg die vanaf Ruili naar Lashio loopt (deel van de beroemde Burma Weg uit de Tweede Wereldoorlog) is met Chinese hulp opgeknapt. Daarnaast zijn er wegverbindingen in Burma met Muse, dat aan de andere kant van de rivier en niet ver van Ruili ligt, en met Bhamo.
YINGJIANG 盈江
Het district Yingjiang ligt in het noorden van Dehong. Er wonen 305.000 mensen.
Yunyan Pagode
De belangrijkste bezienswaardigheid van Yingjiang is de Yunyan Pagode. Hij is gebouwd in 1947-55. Het is een plek waar de Dai zich verzamelen tijdens het jaarlijkse Waterfestival. Yunyan betekent geluk en voorspoed in de Dai-taal.
Dao Anren Mansion
Het voormalige huis van Dao Anren in het dorp Xincheng is gerestaureerd. Het biedt een blik op het leven van deze Dai, die in 1911 de militaire bevelhebber was in deze grensregio en tijdens de Revolutie van 1911 de kant van de opstandelingen tegen de Qing keizers koos.
Kaibangya Meer
Het Kaibangya Meer ligt 40 km ten zuidwesten van Yingjiang, niet ver van de Burmese grens. In het meer liggen meer dan 100 eilanden. Het gebied wordt ontwikkeld tot een resort, met hotels, een landschapstuin en een Jingpo cultuurpark.
Yingpan 营盘
Het Jingpo-dorp Yingpan ligt in het zuiden van de prefectuur Dehong, tussen de Longjiang en de Manshi-rivieren, en niet ver van de grens met Myanmar (Burma).
Prop Roots Cultuurcentrum
In het dorp Yingpan leiden de Nederlander Anton Lustig en zijn vrouw Li Yang een non-profit project, het Prop Roots Program. Daarin krijgen Jingpo kinderen onderwijs, zowel vakonderwijs als les in de eigen Zaiwa-taal en cultuur, om hen te helpen zelfbewust op te groeien en kansen te bieden voor de toekomst. De Jingpo worden steeds meer gemarginaliseerd in de door Han-Chinezen gedomineerde maatschappij. Dat leidt tot culturele erosie, uitzichtloosheid en (in dit grensgebied) gebruik van drugs. Geholpen door veel vrijwilligers proberen sinoloog Anton Lustig en voormalig internationale jurist Li Yang een alternatief te bieden. Zie ook PropRoots.
DAI
De Dai wonen vooral in de valleien, waar ze rijst, groenten en vruchten verbouwen. De Dai van Dehong worden ook wel de ‘Land-Dai’ genoemd. Ongehuwde vrouwen dragen een lichtgekleurde zijsluitende blouse, een korte schort en een lange broek; het haar hebben ze in een knot doorweven met gekleurde draden. Gehuwde vrouwen dragen een voorsluitende blouse met zilveren knopen en een lange zwarte rok; het haar is een knot met daarover een zwarte doek geknoopt. Zie over de Dai ook de informatie bij Xishuangbanna.
JINGPO
Er zijn in China circa 100.000 Jingpo, waarvan de meeste in de Santai-bergen in Dehong leven. Jingpo wordt soms als Chingp’o geschreven en in Burma heten ze de Kachin. Ze zijn klein van stuk, de mannen gemiddeld 1.60, de vrouwen 1.50 meter. De Jingpo behoren tot de Tibeto-Burmaanse taalgroep. Een eigen schrift hadden ze niet, wel is er voor hen in de vijftiger jaren een schrift ontworpen.
Geschiedenis De Jingpo waren zo’n duizend jaar geleden nomadische herders in de Kunlun-bergen in het noordelijke deel van het Tibetaanse Plateau (nu zuidoost-Xinjiang en west-Qinghai). Waarschijnlijk vanwege natuurlijke veranderingen migreerden ze naar het zuidoosten en kwamen enkele eeuwen geleden in Yunnan en Burma terecht. Daar vestigden ze zich op de berghellingen en leefden een eenvoudig bestaan middels brandbouw. De grond werd gezamenlijk bewerkt en de opbrengst gelijkelijk verdeeld.
Na 1950 kwamen de Han-Chinezen met het nieuwe bestuurlijke gezag van de Volksrepubliek en met sociaaleconomische hervormingen. De pragmatische Han wilden hen vooruitgang geven door landverdeling en beloning naar prestatie. Dat ging moeilijk; de Jingpo waren gewend af en toe samen hard te werken maar als er voldoende voedsel was ook de tijd te nemen om te rusten en te drinken.
In de revolutionaire zestiger jaren probeerden de Han hun de klassenstrijd bij te brengen als motor voor vooruitgang. Ook dat sloeg niet aan; de Jingpo zochten liever hulp bij offers aan hun goden. De Han zorgden in de zeventiger jaren voor pijpleidingen, door water kon de landbouw zich ontwikkelen en door dorpstempels als pompstation te gebruiken werd de superioriteit van het socialisme op de oude goden in de ogen van de Han-bestuurders meteen aangetoond. Sindsdien is inderdaad sprake van enige vooruitgang. De Jingpo verbouwen nu rijst en ook suikerriet.
Religie Ieder Jingpo-dorp had vanouds een dorpstempel met daarop een ossekop, het symbool van de dorpsgod. In de tempel woonden ook de geesten van de overledenen. Bezoekers moesten hun komst aan de dorpsgod melden door stenen te gooien. Deden ze dat niet dan moesten ze ter compensatie een offer brengen.
De Jingpo waren ook animisten. Langs boswegen plaatsten ze altaren met offergaven als bloemen en vruchten. Op hoge palen werden manden met kippen als offer geplaatst. De geesten ademden alleen de essentie in, daarna konden stervelingen de offers consumeren. De bemiddeling met de dorpsgoden en geesten, die immers goed en kwaad bepalen, gebeurde via de sjamanen.
Sociaal De Jingpo woonden in communale dorpen die werden geleid door oudsten, de sjamaan en het dorpshoofd (shanguan). De taak van het dorpshoofd was vroeger te zorgen voor veiligheid en om belastingen in natura te innen en arbeidsdiensten te organiseren als de landheer (meestal een Dai) dat eiste.
De paalhuizen zijn van bamboe, met daken van stro (tegenwoordig ook met dakpannen). Soms wonen ze nog in traditionele `langhuizen’, waarbij ieder gezin een eigen komfoor en afdeling heeft die uitkomt op een lange gang.
Festival Het belangrijkste festival is op de 15e dag van de 1e maanmaand (meestal eind februari). Op een open veld staan vier beschilderde panelen met danspatronen en symbolen: een bijl en een zwaard, een zon en een maan. Daarvoor liggen offergaven: eijst, fruit, kippen, varkens en buffels. Hier komen de Jingpo bijeen. De mannen dragen hun geweren, de vrouwen bamboe buizen met daarin zelfgebrouwen drank. Op het middaguur opent het dorpshoofd de ceremonie. Geweren en vuurwerk worden afgeschoten en er wordt op trommels geslagen. Er wordt veel gezongen en gedanst. De meest imposante dans is de `vogeldans’. Twee mannen, die ieder een hoofdtooi van veren en een lang mes dragen, leiden twee lijnen dansers. Ze komen naar voren, groeten de dorpsoudsten en gaan dan elkaar in dans imponeren. De jonge mannen zwaaien hun messen boven hun hoofd, de meisjes zwaaien met kleurige doeken en waaiers. De dans heeft een legendarische oorsprong. Na een overwinning van de Jingpo op hun vijand (de Benglong) werd een witte vogel losgelaten die naar het Hemelse Paleis vloog en daarna deze dans aan de Jingpo leerde.
Kleding De Jingpo-vrouwen dragen een witte blouse met daarover een kort blauw of zwart jasje, een blauwe of zwarte rok met daarin rode en gele patronen en beenwindsels. Ongehuwde vrouwen dragen een rode gordel met gekleurde houten balletjes. Gehuwde vrouwen dragen hun haar meestal opgestoken, soms in een zwarte doek of soms met een kokervormige hoed. De vrouwen hebben zilveren sierraden; lange oorhangers, armbanden en een zware nekversiering met zilveren platen en ballen of halsbanden.