De provincie Fujian (福建) ligt in het zuidoosten van China, tegenover Taiwan. Fujian heeft een oppervlakte van 122.000 km² en een bevolking van 38,6 miljoen mensen. De hoofdstad is Fuzhou. De belangrijkste reisbestemmingen zijn:
Geschiedenis van Fujian
Door zijn geografie is Fujian pas tijdens de Tang-dynastie in het Chinese keizerrijk opgenomen. Fujian heeft daardoor tot op de dag van vandaag een eigen karakter en cultuur. De lokale taal is het Min (闽语, Minyu), eigen een groep van verwante talen, ook wel het Hokkien genoemd. Fujian is ook sterk gevormd door de migratiegeschiedenis. Veel mensen trokken om allerlei redenen weg, o.a. naar Indonesië. Uit de groep van Indonesische Chinezen vertrok in de 20e eeuw een klein (vaak hoogopgeleid) deel naar Nederland.
Prehistorie
Fujian wordt al zeker 8.000 jaar bewoond. Er zijn archeologische bewijzen van diverse neolithische beschavingen. De mensen woonden vooral in de kustgebieden en leefden van verzamelen, jacht, visvangst en primitieve landbouw.
Minyue
In 334 vC werd in Fujian het Minyue Rijk (閩越王國) gesticht, door een lid van de koninklijke familie van Yue (dat in 334 vC door Chu en Qi was veroverd). De naam Min komt van de Min-rivier.
De bevolking van Minyue bestond uit verschillende stammen van Baiyue (‘Honderd Yue’), een verzamelnaam voor de volkeren in heel Zuid-China. De stammen in Fujian waren wellicht verwant aan de ‘aboriginals’ van Taiwan, ze waren bedreven schippers en via het bruggenhoofd van de Pescadores was Taiwan voor hen bereikbaar.
Ten zuidwesten van Minyue lag het Nanyue Rijk (in het huidige Guangdong, Guangxi en Noord-Vietnam). In 111 en 112 vC werden Minyue en Nanyue veroverd door de Han-dynastie.
Wu & Jin
Na de val van de Han-dynastie in 220 viel China uiteen in de Sanguo, de Drie Rijken. Fujian behoorde tot Wu. Het Wu Rijk (222-280) omvatte een groot gebied, vanaf het huidige Nanjing tot Hanoi.
In 280 werd Wu veroverd door Jin. Begin 4e eeuw kreeg Jin vanuit het noorden te maken met invallen van nomaden. Daarom was er migratie naar het zuiden en oosten. Acht machtige familieclans verhuisden naar Fujian: Lin (林), Huang (黄), Chen (陈), Zheng (郑), Zhan (詹), Qiu (邱), He (何), en Hu (胡). De eerste vier namen komen nog altijd veel voor; in de Hokkien-variant zijn het Lim, Ong, Tan en The. Ondanks de migratiegolven bleef Fujian zeer dunbevolkt.
In de periode 420-589 was China sterk verdeeld en was Fujian deel van de zogenoemde Zuidelijke Dynastieën.
Sui en Tang
Tijdens de Sui (581-618) en Tang (618-907) was China weer verenigd onder één keizer. In deze periode groeide de bevolking door migratie uit andere delen van China en werd Fujian steeds meer onderdeel van het bestuur en cultuur van het keizerrijk.
Min Rijk
Na de val van de Tang brak in China de periode aan van de ‘Vijf Dynastieën en Tien Koninkrijken’. In Fujian werd het Min Rijk (909-945) gesticht door generaal Wang Shezhi, afkomstig uit een bestuurdersfamilie in Gushi (in Henan, ten oosten van Nanjing). Hij vestigde zijn hoofdstad in Changle (Fuzhou). Tijdens de Min floreerde de handel en groeide Quanzhou uit tot een van de grootste haven ter wereld. Het Min Rijk overleefde zijn stichter echter niet, het werd veroverd door de Zuidelijke Tang.
Song
De Song (960-1279) was een periode van economische en culturele bloei, ook in Fujian. Fuzhou, Quanzhou en Xiamen waren internationale havens. Quanzhou was een grote, multiculturele stad. Er woonden vele Arabische en Perzische handelaren vanwege de handel met die gebieden.
Vanwege de natuurlijke omstandigheden (bergachtige bodem, schaarste aan goed bouwland) en het voorkomen van veel grootgrondbezit in Fujian was een groot deel van de bevolking voor zijn levensonderhoud afhankelijk van de zee. Velen waren visser of leefden van de grote vaart. De bossen leverden voldoende hout voor het bouwen van boten, zorgden bovendien voor exportproducten als hout en lakwerk. Ook werden de lokaal aanwezige delfstoffen en mineralen (ijzer, tin, kwik) en de thee van Fujian op grote schaal geëxporteerd.
Fujian had ook nauwe banden met de gebieden in het voormalige Nanyue: Vietnam en Guangdong. De Vietnamese Ly-dynastie (1009-1229) was zelfs afkomstig uit Quanzhou.
Yuan
In de 13e eeuw werd China veroverd door de Mongolen. In China stichtten zij de Yuan-dynastie (1271-1368). In 1285 bezocht Marco Polo Fujian. Hij noteerde dat de lokale bevolking ‘afgodendienaren’ waren en dat de handel en nijverheid floreerden. Hij was niet onder de indruk van Fuzhou, maar wel van Quanzhou. Er is een verhaal dat erop duidt dat zijn vader en oom, die eerder in Fuzhou waren daar een al lang bestaande Joodse gemeenschap aantroffen. Midden 14e eeuw bezocht de beroemde Marokkaanse wereldreiziger Battuta de havenstad Zaytun (Quanzhou) en trof er een welvarende Perzische gemeenschap.
De Mongoolse overheid wilde meer greep krijgen op de handel. In 1357-1366 was er de Ispah Opstand, waarin de Perzische en Arabische bevolking van Quanzhou rebelleerde tegen het gezag. Geleid door Sayf ad-Din en Amir ad-Din kregen ze zelfs controle over Putian en Fuzhou. Interne conflicten en de tegenaanval van de keizerlijke troepen zorgden voor het einde van de opstand. De Yuan reageerde met het afslachten van vele Perzische en Arabische families en die sloegen op de vlucht. Het leidde tot een neergang van de handel en zeevaart en daarmee van Quanzhou.
Ming
Tijdens het begin van de Ming-dynastie (1368-1644) was er weer een opbloei. Quanzhou was de uitvalsbasis van de maritieme expedities van Zheng He. De grote admiraal was een Chinese moslim, een uit Yunnan afkomstige Hui (nazaten van de Zijderoute-handelaren). Van 1405 tot 1433 leidde hij diverse vloten, naar Zuidoost-Azië, Zuid-Azië, West-Azië en Oost-Afrika. Hij werd gesteund door keizer Yongle, maar diens opvolger Hongxi vond de expedities nutteloos en geldverslindend. Het keizerlijke hof keerde zich naar binnen.
In de 16e eeuw hadden de Chinese kustprovincies veel last van invallen en plunderingen door Japanse piraten, waardoor de economie ernstig ontregeld werd. Gevoegd bij het gebrek aan goed bouwland ontstond er overbevolking. Het zorgde er voor dat vanaf de 17e eeuw velen hun heil in het buitenland gingen zoeken. Zij trokken naar Taiwan, de Filipijnen, Indonesië of andere Zuidoost-Aziatische landen.
Begin 17e eeuw probeerden de Portugezen en de Nederlanders toegang te krijgen tot China. Halverwege Japan en Indonesië lieten ze ook hun oog vallen op havens in Fujian. In 1602 probeerde de VOC een basis te vestigen in Fujian. Dat werd tegengehouden, maar ze wisten wel de kust goed in kaart te brengen en waren dus kennelijk in staat Fujian te verkennen. De VOC moest werken met Chinese tussenhandelaren.
Een daarvan was Zheng Zhilong. Hij was de zoon van een lokale bestuurder in Quanzhou. Hij werkte voor zijn oom in Macau, leerde er Portugees, verhuisde naar Nagasaki, leerde er Japans en maakte er zijn Japanse concubine zwanger. Daarna verhuisde hij naar de Pescadores (eilandengroep tussen Fujian en Taiwan), waar de VOC sinds 1622 een basis had en werkte als tolk voor de VOC en behartigde er de handelsbelangen van zijn familie. Hij maakte als bemiddelaar gebruik van de schermutselingen tussen de VOC en de vertegenwoordigers van de Chinese keizer en wist als handelaar, kaapvaarder en leider van de zeepiraten een groot fortuin te vergaren. In 1628 versloeg hij de vloot van de Ming-keizer. Rond 1630 had hij een vloot van meer dan 400 jonken en beheerste hij de handel en moesten schippers hem protectiegeld betalen. In Fujian was hij geliefd, want zijn macht zorgde voor veel minder strijd, controle over invallende piraten en dus rust, werkgelegenheid en welvaart. Hij sloot een verbond met de Ming en kreeg de titel admiraal en had een vloot van 800 jonken.
Qing
In 1644 viel Beijing. De Ming werd verdreven door de uit het noordoosten afkomstige Manzu en zij vestigden de Qing-dynastie (1644-1912). Maar in het zuidoosten bleef er veel verzet tegen de Qing. Ook Zheng Zhilong vocht aan de zijde van de Ming. Maar hij zag hoe sterk de Qing was en in 1646 koos hij de kant van de nieuwe dynastie. Dat leverde hem geen hoge post op, maar huisarrest in Beijing, tot zijn dood in 1661. Zijn broers en zijn zoon bleven namelijk wel loyaal aan de Ming.
Koxinga
In 1624 werd zijn zoon Zheng Sen geboren in Japan. In 1631 liet zijn vader hem naar Fujian komen. Daar kreeg hij een klassieke opleiding en slaagde zelfs voor de prestigieuze keizerlijke examens.
In 1645 riep de gevluchte prins Tang zich uit tot keizer Longwu van de Ming en de rechtmatige keizer van China. Hij vestigde zich in Fuzhou, de stad waar de familie Zheng de baas was. De keizer gaf Zheng Sen de naam Zheng Chenggong (”succes”) en de eretitel Guoxingye (國姓爺, ‘Heer met de keizerlijke naam’), in de lokale taal Koksengia. In 1646 rukten de Qing troepen op naar Fuzhou. Keizer Longwu werd geëxecuteerd en Zheng Zhilong capituleerde.
Nadat zijn vader was overgelopen naar de Qing, bleef Zheng Chenggong trouw aan de Ming. Hij moest zich terugtrekken naar zijn kerngebied rond Anping bij Quanzhou en bleef vechten tegen de Qing. Maar in 1647 werd Anping door de Qing veroverd en daarbij werd de Japanse moeder van Zheng Chenggong verkracht en zij pleegde zelfmoord. Dat maakte zijn wil tot verzet alleen maar sterker. Hij verklaarde zich loyaal aan de volgende Ming-keizer Yongli en was nu het hoofd van de Zheng-familie. Hij wist in 1651 en 1652 de Qing terug te drijven. Na enkele jaren van patstelling en mislukte onderhandelingen laaide in 1656 de strijd weer op en nu versloeg hij de Qing-vloot bij Xiamen. Hij trok op richting Nanjing, maar dat bleek te veel en hij moest zich terugtrekken. In deze fase had de onstuimige Koxinga zichzelf niet meer geheel in de hand, volgens een VOC-arts vanwege syfilis.
De VOC had in 1624 Fort Zeelandia gebouwd bij Tainan op Taiwan. Vanuit deze basis bedreven ze in een ongemakkelijke samenwerking met of via de familie Zheng handel tussen Japan, China, Macau en Indonesië. Soms was er strijd, zoals in 1633 toen de VOC trachtte voet aan de grond te krijgen op Jinmen (bij Xiamen) en Zheng Zhilong de Nederlandse vloot versloeg.
De VOC had sinds 1641 de handelspost Deshima in de baai van Nagasaki in Japan. In 1642 wisten ze de Spanjaarden te verdrijven van het noorden van Taiwan en kregen controle over het eiland door de inheemse stammen te onderwerpen. De VOC stimuleerde kolonisatie door Chinese boeren afkomstig uit Fujian. Aanvankelijk was de VOC succesvol en verdiende veel aan de handel, o.a. van door te laten jagen en de hertenhuiden te verkopen aan de samurai van Japan. De VOC lieten dominees het christendom opleggen aan de lokale boeren. Dat werd geduld, maar toen de belastingen steeds zwaarder werden, kwamen ze in 1652 in opstand. Die werd onderdrukt.
Ondertussen zocht Koxinga vanuit zijn basis in Xiamen in zijn strijd tegen de Qing strategische posities voor zijn vloot. Hij verzamelde een grote troepenmacht op de Pescadores en controleerde nog steeds in grote mate de handel. De VOC in Batavia onderschatte hem, noemde hem een simpele Chinese piraat, en gaf weinig steun aan de VOC op Taiwan. In 1661 verscheen de vloot van Koxinga voor Tainan en viel binnen, met steun van de lokale Chinezen. Na een lang beleg van Fort Zeelandia moest de VOC gouverneur zich op 1 februari 1662 overgeven aan Zheng Chenggong. Koxinga wilde van Taiwan de basis maken om te vechten tegen de Qing, maar overleed een paar maanden later aan malaria. Zijn zoon Zheng Jing trok zich met de laatste 7.000 Ming-loyalistische troepen terug uit Fujian naar Taiwan. Daar wist hij het nog tot 1683 uit te houden, waarna de Qing de Ming definitief had verslagen en Taiwan deel van China werd.
Massa-emigratie
Vanwege de voortdurende strijd van 1644 tot 1683 in Fujian had de lokale bevolking veel te lijden. Velen probeerden elders een nieuw bestaan op de bouwen. Sommigen gingen naar Taiwan, maar er migreerden ook vele Hokkien naar Zuidoost-Azië, waaronder Zuid-Vietnam, de Filipijnen, Maleisië, Singapore en Indonesië (toen Nederlandsch Indië).
De Qing-dynastie probeerde deze emigratiegolven tot staan te brengen via een keizerlijk edict van 1718. Hierin werden alle in het buitenland verblijvende onderdanen teruggeroepen. Toen dit het te verwachten resultaat van nul opleverde, vaardigde het hof in 1728 een nieuwe proclamatie uit, waarin werd verklaard dat iedereen die niet naar China terugkeerde, verbannen zou worden. Wie gevangen werd genomen zou geëxecuteerd worden.
De bloei van de havensteden van Fujian was echter voorbij. Fujian verarmde en mensen bleven illegaal vertrekken. Ook de Opium Oorlogen en de Taiping Revolutie (1850-1862) zorgden voor grote onrust. Daardoor nam de emigratie in de tweede helft van de 19e eeuw verder toe. Sinds het Verdrag van Nanjing in 1842, dat de Eerste Opiumoorlog beëindigde, waren Xiamen en Fuzhou Open Verdragshavens geworden. Met de Conventie van Beijing in 1860, dat de Tweede Opiumoorlog beëindigde, werd Chinese emigratie wettelijk weer toegestaan. De verdragshavens stimuleerden de scheepvaart en de handel maar eind 19e eeuw kreeg de landbouw in Fujian te maken met concurrentie van het toen (1895) door Japan bezette Taiwan met suiker, en van Ceylon en India met thee. Daardoor daalden de provinciale inkomsten, waardoor de armoede toenam.
Republiek China
In 1911 kwam er een einde aan de Qing. Sun Yatsen riep de Republiek China uit. Fujian werd deel van die nieuwe republiek van de Guomindang, de ‘Nationalisten’. Om de krijgsheren te weerstaan die in vele delen van China de macht naar zich hadden toegetrokken ging de Guomindang in 1921 samenwerken met de Communistische Partij van China (CPC). Sun Yatesen overleed in 1925 en werd opgevolgd door Chiang Kaishek. Deze begon in 1926 met de Beifa, de veldtocht tegen de krijgsheren. In 1927 brak Chiang met de CPC en liet in Shanghai een bloedbad aanrichten. Vanaf 1928 heerste hij over China vanuit zijn hoofdstad Nanjing.
In 1931 veroverde Japan het noordoosten van China (Manzurije) en in 1932 vielen ze Shanghai aan. Na een maand van gevechten kwam er een wapenstilstand en werd Shanghai een gedemilitariseerde zone.
Het 19e Leger van de Guomindang dat lag bij Shanghai moest zich terugtrekken en kreeg van Chiang de opdracht om in plaats van tegen de Japanners tegen de communisten in het zuidoosten van China te gaan vechten. Ontevreden met het beleid van Chiang Kaishek sloten enkele commandanten van het 19e Leger eind 1933 in Fujian vrede met de communisten en riepen een eigen onafhankelijke Republiek China onder de Fujian Volksregering uit. Na een paar maanden wist Chiang Kaishek Fujian terug te veroveren. De Guomindang kon zich weer op de communisten richten die van hun bases werden verdreven en in de Lange Mars naar het westen en noorden trokken.
In 1937 veroverde Japan het oosten van China en in 1938 kwam ook Fujian onder Japans gezag. Ten gevolge van de Japanse zeeblokkade stopte de handel vanuit de havens van Fujian. De Japanse bezetting zou duren tot augustus 1945.
In 1945-1949 was China in burgeroorlog. Aanvankelijk leek de Guomindang de overhand te hebben. Maar door slecht bestuur en desastreus economische beleid sloeg de schaal om en op 1 oktober 1949 werd de Volksrepubliek China uitgeroepen.
Volksrepubliek China
In 1949 trok Chiang Kaishek zich terug naar Taiwan. Tijdens de gewapende vrede die volgde kwam er een einde aan de handel via de Straat van Taiwan. Fujian moest zich opnieuw uitvinden. Het was door zijn bergen de minst toegankelijke provincie in Oost-China en er waren weinig wegen en geen spoorlijnen. In 1957 was de spoorlijn Yingtan-Xiamen klaar en daarna volgde de lijn Nanping-Fuzhou. Zij verbonden de belangrijkste steden van de provincie en gaven toegang tot de provincie Jiangxi.
In de 1950-er jaren werd de landbouw gestimuleerd. Rijst wordt verbouwd in de riviervalleien waar adequate irrigatie is, zoete aardappelen en mais worden op het drogere land verbouwd. Ook worden er suikerriet en tropische vruchten verbouwd (longans, lychees, sinaasappelen, ananas, bananen en grapefruit). In de berggebieden zijn theeplantages en leveren de bossen hout om de steeds toenemende vraag te kunnen bevredigen.
In de 1950-er en 1960-er jaren keerden, soms generaties geleden, geëmigreerde families terug naar China. Dat was soms uit patriottisme, helpen China op te bouwen, maar meestal vanwege vervolging. In veel landen vormden Chinezen de middenklasse en bij problemen werden zij vaak het slachtoffer. In Indonesië waren er veel rellen en na de coupe van Suharto in 1965 werden Chinezen massaal vervolgd. Een deel van degenen die Nederlands onderwijs hadden genoten koos vaak niet voor China, maar kwam in Nederland terecht.
De lichte en elektronische industrie heeft zich in de 1970-er jaren in Fujian ontwikkeld, vooral nadat Deng Xiaoping vanaf 1978 de koers omgooide. De financiële injecties van Overzeese Chinezen gaven in de 1980-er jaren een boost. In 1980 werd Xiamen een van de eerste Speciale Economische Zones in China. De universiteiten van Xiamen en Fuzhou zorgden voor intellectueel kapitaal en door de vele connectie met Overzeese Chinezen met nieuwe impulsen. Fujian profiteerde ook sterk van de detente en opening naar Taiwan sinds de 1980-er jaren en trok veel investeringen uit Taiwan. Sinds 2005 hebben nieuwe hogesnelheidsspoorlijnen en vliegvelden Fujian verder geopend en dat heeft geleid tot een snelle economische groei.
Geografie van Fujian
Fujian wordt begrensd door Zhejiang in het noorden, Jiangxi in het westen, Guangdong in het zuidwesten, en de zee in het oosten en zuidoosten. De provincie bestaat bijna geheel uit bergen. De vlaktes zijn beperkt tot de benedenlopen van de rivieren en een smalle kuststrook. De belangrijkste bergketens lopen van het noordoosten naar het zuidwesten, parallel aan de kust. Zij zijn van graniet, maar door de langdurige erosie zijn nog maar weinig pieken hogen dan 1700 meter.
De meeste rivieren van Fujian zijn kort, maar aangezien de regenval overvloedig is, nemen zij grote hoeveelheden water met zich mee. De belangrijkste rivieren zijn de Min en de Han, die bij Shantou in de provincie Guangdong in zee uitkomen. De Wuyi-bergen vormen de grens tussen Jiangxi en Fujian. De rotsachtige kust biedt de beste natuurlijke havens van China. Een groot deel van de provincie, vooral het zuiden, is nog steeds met bossen bedekt.
Tot voor kort was de economie van Fujian vooral gebaseerd op de zee. De bergen bemoeilijkten de communicatie met het binnenland, waardoor de boot het belangrijkste verkeersmiddel was. Fujian beslaat een gebied van 120.000 km² en heeft een bevolking van 38,6 miljoen (2017), hetgeen neerkomt op een bevolkingsdichtheid van 322 inwoners per km². Bestuurlijk is Fujian verdeeld in 9 prefecturen: Fuzhou, Xiamen, Longyan, Nanping, Ningde, Putian, Quanzhou, Sanming en Zhangzhou.