ZOEKEN:

Pingyao-Confuciustempel-K20Meester Kong (Kong Fuzi, Confucius) leefde van 551-447 v.Chr. in China. Zijn leer had als doel de geïdealiseerde `juiste’ menselijke relaties te bewerkstelligen. Hij richtte zich op de opvoeding door zelfcultivering van jonge edelmannen en daardoor de toekomstige heersers.

De kernwaarden van Confucius waren de ren (welwillendheid of menselijkheid), de xiao (piëteit, respect voor ouderen, vooral de ouders) en de li (riten, juiste manier van handelen). Als die in harmonie zijn dan ontstaat er een ideale samenleving. De heerser dient vanzelfsprekend te beschikken over deugd en moraliteit en heeft dan het Hemels Mandaat.

Door Mencius (372-289 v.Chr.) werd de leer verder ontwikkeld. Centraal stonden de goedheid van de mens, de deugd, hiërarchie, riten, zelfopvoeding en de vijf menselijke relaties (vader-zoon, oudere-jongere, man-vrouw, heerser-onderdaan en vriend-vriend). Het streven was een samenleving gebaseerd op harmonie door moraliteit, met de familie als basiseenheid.

In China werd het Confucianisme in de Han-dynastie (206 v.Chr. – 221 n.Chr.) deel van de staatsideologie. Bestuurders werden gerekruteerd via examens in de klassieke Confucianistische boeken en daardoor werd het de ideologie van de elite. Zij moesten de klassieke teksten zoal de Annalen, het Boek der Riten, het Boek der Oden, het Boek der Muziek, het Boek der Geschiedenis en de Yi Jing, het Boek der Veranderingen, bestuderen. Het onderwijs vond plaats in rijke families via privéleraren en ook in dorps- of clanscholen. Er waren examens op verschillende niveaus. Als kandidaten een examen haalden kwalificeerden ze zich voor een plek in de bureaucratie. Degenen die voor de hoogste examens waren geslaagd kregen de belangrijkste bestuursposten. Op deze manier zorgde China voor een bureaucratie die bestond uit geletterden die doorkneed waren met één ideologie en die veel meer stabiliteit en eenheid bood dan het Westerse feodale bestuurssysteem.

Het Confucianisme in deze vorm bleef echter vooral een zaak van de elite omdat zij zich de levenslange scholing konden veroorloven. Maar er was ook wat mobiliteit; briljante jongens konden door hun clan worden gesteund en als ze eenmaal een graad hadden verder omhoog klimmen en natuurlijk hun dorp of clan van hun macht mee laten profiteren.

Het Confucianisme was dus geen religie, veeleer een ethiek. Er zijn in China enkele Confuciustempels, maar een betere benaming is Confuciaanse Academie. Weliswaar werden hier riten uitgevoerd, maar ze dienden toch vooral als een plek voor studie en vaak hebben ze stenen tafelen met daarop de namen van de geslaagde kandidaten in de examens. Het zijn dus eigenlijk de aula’s van de universiteiten van het Confucianisme.

Op familieniveau zorgde het Confucianisme voor een bestendiging van het patriarchale systeem, waarin de oudste man het familiehoofd was en vrouwen slechts moeder, echtgenote of dochter van een mannelijk familielid waren. Het legde ook grote verplichtingen op om altijd de familie voor het individu te stellen. De mens is immers niet meer dan een schakel in de keten die begint met de voorouders en doorloopt tot in het nageslacht. Dit werd ook gesymboliseerd door de voorouderverering en vanzelfsprekend de noodzaak om mannelijk nageslacht te produceren.

De ideeën van het Confucianisme, zowel waar het gaat om families en intermenselijke relaties als om de ordening van de samenleving als geheel, zijn nog altijd zeer levend aanwezig in het bewuste en onderbewuste van de moderne Chinezen.

<- Geestelijk leven